Kijk naar mij. Een nieuwe tijd breekt voor me aan. Er komt weer licht in m'n bestaan. De zon komt overal vandaan. Kijk naar mij. Die donkere wolken trokken toch voorbij.
Ik heb een liefde, die heeft mijn hand genomen. Ik heb een liefde, die heeft mijn hart verbrand. Ik heb een liefde, die heeft m'n ogen gesloten. Mijn haren gestreeld en m'n benen verlamd.
Elke bij die niet steekt is een vriendje van mij. En een bloem die ontluikt uit z'n knop. Is een lied dat vertelt van geluk en plezier. Iedereen die niet vecht als een hond om een been.
Hij kwam heel vaak en is soms lang gebleven. Een oude vriend, de beste die je had. Jij zag een vriendschap voor je hele leven. Die je beschermde, als een grote schat.
Het is nu eindelijk een feit, ik ben je kwijt, ik ben je kwijt. Je knoeit de as van je sigaar nu voortaan verder maar bij haar. Je vraagt me niet meer wat we eten.
Lieve schat, 't is moeilijk maar 't moet me van 't hart. Ook al weet ik dat 't jou wel zeer zal doen. Besef bij alles asjeblieft, dat ik heus nog van je hou.
Hij was misschien net achttien jaar. Breed in de schouders, goudblond haar en bruine ogen. Wij waren buiten het was warm. Hij streelde zacht mijn bovenarm, leek onvertogen.
refr.:. Hier aan het strand misschien. Hoop ik jou terug te zien. Als je hier weer eens bent. En me herkent. Weet je nog wel dat jaar. Wij waren vijftien.
Nee, ook als men 't mij gebied. Groet ik het vendel des konings niet. Want zij rukten op met geweld. En de oogst op het veld werd verpletted door een ruitervent.
refr.:. 't Is genoeg. 'k Heb genoeg van alle spelletjes met vuur. 'k Heb genoeg van alle mooie complimentjes en presentjes. 't Is genoeg, ik wil gelukkig zijn.
Kom vrienden en ook vrijgezellen. Kom, en luister naar mijn lied. Hoe dat een vals, gemeen verrader. Mij bracht al in 't verdriet. Wanneer ik was bevrucht.
Hij vergeet nooit die eerste ontmoeting. En hij weet nog precies wat ze zei. Hij vergeet nooit toen zij in z'n armen. Voor 't eerst zei "de liefste ben jij".
Een oude dame is ze wel, maar hoe. Ze gaat nog overal naar toe. Ze is de mensen nog niet moe. Al heeft ze al zoveel beleefd. Een oorlog maar net overleefd.
Omdat ik wist dit duurt geen leven lang. Had ik mezelf bij 't afscheid in bedwang. Ik zei "bedankt, geen andere man. Geeft ooit wat jij me geven kan. Ga nou maar weg en kijk niet om".
De wereld zit vol dromers, ze zitten langs de kant. En bouwen luchtkastelen in een onbestaanbaar land. Ze wachten en ze hopen, maar weten niet waarop.
Toen hij de deur dichtdeed met 't paspoort in z'n jas. Had zij totaal geen weet en stond de snelkookpan op 't gas. Ze zouden zo gaan eten, de vier placemats lagen klaar.
De winkel had een naam, zoiets als 'Vreugd en Vlijt'. Dat stond al op 't raam, sinds m'n oma d'r tijd. Maar iedereen ervoer: je sprak altijd alleen. Van de dames De Boer, en daar ging je dan heen.
Ik neem de eerste trein en hoop dat-ie meteen zal gaan rijden. Ik wed dat je er niets van begrijpt, maar ik moest echt gaan. Ik kan niet langer leven met die ruzies, op de gekste tijden.
De kinderen zijn nu de deur uit. 't Huis is wat leger geraakt. Toch heeft ze geen trieste gedachten. Ze heeft zoveel moois meegemaakt. Ze weet nog heel goed hoe ze trouwde.
Het feest gaat door, muziek begint. Ik ben gelukkig als een kind. Kom, leg je arm weer om me heen. En laat me nu niet meer alleen. Wie ben ik, wie ben jij.